Het principe Toepassingen Sinds 1990 bestaat een andere techniek om chromosomen te onderzoeken: Fluorescentie In Situ Hybridisatie (FISH).
De voorbereiding van de cellen is (tot en met de fixatie) dezelfde als bij
conventionele karyotypering, maar bij FISH gebruiken we een andere kleuringstechniek en een andere microscoop.
Het principe
Bij FISH voorzien we (delen van) chromosomen van fluorescente labels (probes) en bestuderen we ze onder de fluorescentiemicroscoop.

Een probe is een kleine chemische verbinding van enkelstrengig, fluorescent gemerkt DNA. Dat moet zo samengesteld zijn (een bepaalde volgorde aan basen vormen) dat het complementair is aan het stuk DNA dat we willen onderzoeken. Precies door die complementariteit – het feit dat A zich altijd bindt aan T (en omgekeerd) en C aan G (idem) – gaat de probe zich binden (hybridiseren) aan dat stuk DNA. ‘In situ hybridisatie’ kan daarom ook worden gelezen als ‘zich ter plaatse hechten’.
Er zijn verschillende fluorescente merkers, die elk met een eigen kleur oplichten onder de microscoop. Daardoor kunnen we verschillende stukken DNA tegelijk onderzoeken.
FISH kan gebruikt worden voor het onderzoek van chromosomale afwijkingen die met G- of HR-bandering moeilijk of niet te herkennen zijn.
Bij chromosomenonderzoek op embryo's (PGD) is FISH één van de opties omdat de tijd ontbreekt om de cellen in kweek te brengen. Daardoor moet de diagnose gesteld worden op één enkele cel, hooguit twee.
Zie daarvoor
PGD-chromosomenonderzoek. Toepassing 1 – Interfase FISH: Trisomie

Interfase FISH wordt gebruikt voor het opsporen van numerieke chromosomale afwijkingen.
- De probes zijn zo ontworpen dat ze zich hechten aan (grote delen van) het DNA in de interfase.
- Bovendien kunnen we enkele verschillende probes tegelijk gebruiken met verschillende kleuren, waardoor we twee tot meerdere verschillende chromosomen zichtbaar kunnen maken.
Op die manier kunnen we enerzijds naast het geslacht (XX of XY) ook een afwijkend aantal van een specifiek chromosoom vaststellen.
Zo gebruiken we een FISH-probe die zich aan chromosoom 21 hecht om een diagnose voor het syndroom van Down te kunnen stellen. Onder de microscoop zien we in dat geval drie kopieën van chromosoom 21 fluoresceren per cel.
Toepassing 2 – Metafase FISH: deleties, duplicaties en translocaties

Een probe kan zo ontworpen worden dat ze zich specifiek aan één (kleine) regio van één chromosoom hecht. We noemen dat 'locus-specifiek'.
- Deze techniek kan gebruikt worden als we zoeken naar structurele afwijkingen als deleties, duplicaties of translocaties van een specifieke regio in een specifiek chromosoom in de metafase.
Dat doen we bv. voor patiënten met symptomen die vaak gepaard gaan met een bepaald gekend syndroom, zoals het velo-cardio-faciaal of DiGeorgesyndroom, dat gekenmerkt wordt door 22q11 deleties. - Anderzijds kunnen we translocaties detecteren, d.w.z. de uitwisseling van stukken chromosoom tussen twee niet-homologe chromosomen.
De twee kleuren die we voor twee verschillende chromosomen gebruikt hebben, zullen in dat geval gescheiden (voor de normale chromosomen) en in elkaars nabijheid voorkomen (voor het chromosoom met translocatie).
<top>